Interview Rik Harmsen, secretaris van de Nederlandse WindEnergie Associatie

Een sterke windsector voor een duurzame Nederlandse energievoorziening. Dat is waar Rik Harmsen zich met alle leden van de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA) voor inzet. De NWEA is de branchevereniging van de windsector. Harmsen is hier nu zeven jaar werkzaam en is secretaris van de commissie 'Windenergie Op Land'. Deze commissie houdt zich bezig met de infrastructuur van het elektriciteitsnet, de financiën, ruimtelijke plannen, regionale energiestrategiën en de impact van windmolens op de leefomgeving. De vereniging onderhoudt contacten met een netwerk van beleidsmakers, wetenschappers en maatschappelijke organisaties in Nederland. Vanuit het project Windenergie in Harderwijk is er ook regelmatig contact met NWEA.

Geschikte locaties

Het vinden van een geschikte locatie voor windmolens op land is lastigDe locaties zijn beperkt. In de visie Wind op Land van 2011 zijn gebieden aangewezen waar windparken konden worden gebouwd. Deze zijn ondertussen grotendeels benut. In het Energieakkoord van 2013 is gesteld dat provincies een totaal van 6000 MegaWatt aan windenergie op land moeten realiseren. Harmsen verwacht dat er volgend jaar over deze doelstelling heen zal worden gegaan, zelfs richting de 7000 MW.

Netjes omgaan met de omgeving

Harmsen vindt windenergie een mooie techniek, die erg goed past bij Nederland. Want Nederlanders hebben een lang verleden in het gebruik maken van wind. Toch komt er vaak kritiek vanuit de omgeving als er windturbines of windparken worden gebouwd. Dit is een groot aandachtspunt, aldus Rik Harmsen. “Bij elk project is het belangrijk om netjes om te gaan met de omgeving”, vertelt hij. “Betrokkenen moeten kunnen meedenken. Het Harderwijkse project is daar een goed voorbeeld van. Deze kan goed ingepast worden in de omgeving. Meestal is een kleine groep mensen erg enthousiast, een kleine groep tegen en een grote groep zonder uitgesproken mening. Wij kunnen veel zorgen wegnemen of vragen beantwoorden. Het project kan in een vroeg stadium ook nog aangepast worden, waardoor de acceptatiegraad van het project wordt verhoogd.” Harmsen onderstreept dat kritiek op windmolens vaak wordt uitvergroot: “Elk ruimtelijk project kent zijn eigen kritiek, of het nu de bouw van een flat, de aanleg van een snelweg of een windmolen is. Dat betekent echter niet dat het geen goed idee is. De omgeving heeft echter wel vaak zorgen over de inpassing van windturbines in het landschap. Geluid wordt het meest genoemd als overlast gevende factor. Andere zaken die genoemd worden zijn slagschaduw en externe veiligheid. Harmsen begrijpt dat en vindt het daarom belangrijk om met elkaar goed te kijken naar de impassing van windturbines.

Natuur, vleermuizen en lichtvervuiling

De aantasting van de natuur is ook een zorg. Het pijnpunt hierbij is dat windturbines goed neergezet kunnen worden op dijken, maar dat dit vaak de randen van Natura2000 gebieden zijn. Natuurorganisaties noemen de verstoring voor vogels en vleermuizen. Er zijn afspraken gemaakt tussen natuurorganisaties, overheden en de windsector: Natuurinclusieve Energietransitie voor Wind en Hoogspanning op Land - Regionale Energiestrategie (regionale-energiestrategie.nl). Vleermuizen vliegen vooral op zwoele zomeravonden, op dat moment produceren windmolens relatief weinig energie. Ze kunnen dan gericht stilgezet worden. Voor vleermuizen kan de verstoring dus beperkt worden. Voor specifieke locaties wordt ook gekeken naar camera's die ervoor zorgen dat de windturbine stil worden gezet voor grote roofvogels. Dit wordt toegepast bij windpark Krammer. Ook worden er modellen ontwikkeld waardoor je kunt inschatten wanneer grote zwermen vogels langskomen, zodat je in die nachten de windturbines kunt stilzetten. Ook voor lichtvervuiling worden slimme technische oplossingen bedacht. Boven de 150 meter is het verplicht voor windturbines om lichten te hebben, zodat ze door vliegtuigen kunnen worden gezien. In Duitsland kunnen lichten worden uitgezet, tenzij er een vliegtuig wordt gedetecteerd. In Nederland heeft ook een succesvolle pilot plaatsgevonden, het systeem wordt nu op meer plekken gerold zodat lampen niet meer de hele nacht aan blijven staan.

Financiële participatie

Om de participatie te bevorderen, streeft het Klimaatakkoord ernaar dat wind- en zonneparken voor 50% eigendom zijn van de lokale omgeving. “In de praktijk zien we vaak dat er wordt samengewerkt tussen energiebedrijven en burgercoöperaties”, aldus Harmsen. “Het kan ook anders worden ingevuld. Het percentage van 50% moet niet gezien worden als harde eis, maar meer als streven dat iedereen die mee wil doen, mee kan doen. Dat kan betekenen dat bij het ene project 25% lokaal eigendom is en bij een ander project juist 100%. Mijn advies is: kijk naar elk project op een individuele basis, leg niet hard van te voren vast hoe het zou moeten zijn.”